Bladmuziek

Muzikale handreiking - Februari 2011

bladmuziek met potlood

Soms kom je iets aardigs tegen en als je daar dan meer van wilt weten doe je een aangename ontdekking. Zo ook met het werk dat deze maand centraal staat: 'Cantilène' van John Arthur Meale (1880-1932).

In een verzamelbundel – die al jaren in mijn bezit is, maar waar ik zelden in gekeken had – kwam ik dit prachtige “Cantilène” tegen. Van de componist had ik nog nooit gehoord. Overigens geldt dat voor de meeste componisten uit eerder genoemde bundel. Om toch iets meer van deze man te weten te komen, moest ik nog behoorlijk diep spitten.

Het gaat hier om een zeer talentvolle organist die werd geboren in Huddersfield in 1880. Op 14 jarige leeftijd gaf hij zijn eerste concert voor ruim 1000 toehoorders. Men roemde hem om zijn bijzondere wijze van uitvoeren. In 1905 werd hij 1e organist in de Queen’s Hall Mission in Hull. Vanuit deze functie werd hij ook de adviseur voor het nieuw te bouwen orgel in deze ruimte. De opdracht was gegeven aan Forster and Andrews. In 1911 werd het orgel in gebruik genomen door niemand minder dan Edwin Henry Lemare. Erg lang heeft Meale niet op dit orgel gespeeld want in 1912 volgde een benoeming aan de Central Hall in Westminster.

In Engeland verschijnt zijn naam nog steeds regelmatig op concertprogramma’s. Terwijl we hem hier in Nederland zelden – en in mijn geval – of nooit tegen komen. Naast een aantal grotere werken en een methode voor “Pedal-Study” hebben we hier te maken met een korte compositie. Typisch gedacht vanuit een groot Engels orgel, waarbij een enkele fluit 8 van het “Choir” altijd nog sterker is dan een compleet koor aan strijkende registers van het “Swell”.

In Nederland komen we dat niet zo heel veel tegen. Maar ook met een begeleiding van bijvoorbeeld een zachte fluit 8’ en 4’, en een mooi tongwerk als uitkomende stem, blijft er veel te genieten. Misschien is het wel raadzaam om de uitkomende stem dan een octaaf lager te spelen. Niet alle tongwerken blijven namelijk mooi in het hoge register.

 

Het middendeel (maat 37) kan op 1 klavier gespeeld worden. Ook het pedaal iets sterker registreren om het canonisch effect uit te laten komen. Vanaf maat 53 zit de melodie om beurten in de rechter- en in de linkerhand. Het telkens wisselen van klavier maakt ook dat de melodie goed te volgen blijft. Maat 69-72 dient als verstilling en voorbereiding voor het terugkerende thema. Om vervolgens met de 1e registratie de weg weer te vervolgen richting de slotmaten. Het zogenaamde “Coda” mag weer op 1 klavier gespeeld worden. 4 keer 2 maten. Waarbij de 3e frase – met een verlaagde 6e trap – wel een heel bijzonder karakter heeft.

Ik wens u veel speelplezier!
André van Vliet